Job 18

41) Zij zullen

Te weten, de verwachting en het aanschouwen derzelve; of hij gebruikt het getal van vele om daaronder te begrijpen allerlei hoop en verwachting, die dit tegenwoordige leven aangaat.

42) handbomen

Dat is, met de baar, waarmede het dode lichaam ter aarde gedragen wordt. Anders, in het graf. Anders, tot de grendelen des grafs; dat is, in de macht en geweld des grafs.

43) als er rust

Of, aangezien [mijn] rust tezamen in het stof wezen zal; te weten, in het kort, of haastelijk; dat is, aangezien ik in het kort in het graf zal varen, en ik geen rust dan daar hebben zal.

44) te zamen

Te weten, met andere overleden mensen.

1) Hoe lang

Dat is, hoelang zal het nog zijn, eer gij een einde uwer redenen maakt?

2) gijlieden

Bildad, naar veler gevoelen, spreekt Job toe in het getal van velen, opdat hij onder zijn persoon mede begrijpt enige omstanders, die hem toegedaan waren en hem in zijn verantwoording voorstonden. Anderen menen dat hij Job en zijn metgezellen Elifaz en Zofar tezamen toespreekt, dezelve allen van twee dingen berispende: I. dat zij het te lang met hun disputeren maakten; II. dat zij niet wel letten op elkanders redenen, eer zij die beantwoordden. Sommigen menen dat hij het alleen op zijn twee vrienden heeft geladen, hen berispende dat zij te veel woorden gebruiken ten Job niet grondiglijk genoeg wederlegden.

3) een einde

Hebreeuws, den woorden einden stellen zult?

4) Merkt op,

Of, geeft acht; te weten op de ganse zaak. Zo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Ezra 8:15; Neh. 13:7; Spreuk. 7:7. Anders, maakt [ons] verstandig.

Ezr 8.15 Ne 13.7 Pr 7.7
5) wij geacht

Te weten, ik en mijn twee metgezellen.

6) als beesten,

Dat is, als botten, plompen, onverstandigen. Hij schijnt te zien op hetgeen Job gezegd had boven, Job 12:7, en Job 17:4,10.

Job 12.7 17.4,10

7) onrein

Dat is, als overtuigd van onwetendheid en verkeerdheid. Hij schijnt te zien op hetgeen Job gezegd had boven, Job 17:4,10.

Job 17.4,10

8) in ulieder

Dat is, in het oordeel van Job en die het met hem hielden: In iemands ogen te zijn, is in zijn oordeel gehouden te worden voor zulke, of zulke; alzo onder, Job 19:15, en Job 32:1; Spreuk. 3:7; Jes. 5:21, enz.; vergelijk Lev. 13:5, en de aantekening.

Job 19.15 32.1 Pr 3.7 Isa 5.21 Le 13.5
9) zijn ziel

Hij spreekt van God in den derden persoon, dien hij daarna in den tweeden persoon toespreekt. Zie gelijke verandering van persoon, boven, Job 12:4, en Job 16:7, en Job 30:19,20; Obad.:3. Hij wil zeggen, dat Job door ongeduldigheid zichzelven verzwakte, verdierf en vernielde.

Job 12.4 16.7 30.19,20

10) verwoest

De zin is, dat God, om Jobs wil, de orde niet zou veranderen, die Hij altijd in zijn regering en oordelen gehouden had, straffende de bozen en zegenende de vromen, hetwelk niet meer ophouden kon, dan dat de wereld verlaten en de rotsen vervoerd zouden worden.

11) Ja,

Alsof hij zeide: Hoezeer dat gij ons tegenspreekt, het is nochtans alzo, dat de goddelozen gestraft worden; en vervolgens, dewijl gij gestraft wordt, zijnde van God uit uw gehele welvaren gruwelijk gesloten, dat zij goddeloos moet zijn.

12) het licht

Versta, den voorspoed dezes levens, bestaande in eer, macht, rijkdom, gezondheid, weelde en vreugde, die velen hier op aarde hebben. Het woord licht is voor allerlei welstand en vreugde genomen. Zie Esth. 8:16; onder, Job 22:28, en Job 30:26, en Job 38:15; Ps. 97:11; Spreuk. 13:9; Jes. 59:9, enz. Vergelijk hiermede boven de aantekening op Job 11:17.

Es 8.16 Job 22.28 30.26 38.15 Ps 97.11 Pr 13.9 Isa 59.9 Job 11.17

13) de vonk

Dat is, het minste van zijn heil of voorspoed zal hij niet genieten. Het woord vuur betekent hier evenveel als het voorgaande woord licht, dat is, voorspoed en welstand. Vergelijk Gen. 15:17.

Ge 15.17

14) zijns vuurs

Te weten, des goddelozen, of een ieder van hen.

15) Het licht

Zie op Job 18:5.

Job 18.5

16) tent,

Dat is, woning. Alzo in het volgende. Zie 2 Kon. 13:5.

2Ki 13.5

17) lamp

Versta, even hetzelfde, dat in Job 18:5 over het woord licht gezegd is. Alzo Ps. 18:29; Spreuk. 13:9, en Spreuk. 20:20.

Job 18.5 Ps 18.28 Pr 13.9 20.20
18) De treden

Dat is, de sterke voorgang van zijn vermogen en tijdelijken welstand zal ingetoomd en verzwakt worden, dat hij niet zo wijd en breed zal kunnen uitspringen om zijn geweld door veel stoutmoedig bedrijf uit te breiden.

19) zijn raad

Dat is, door zijn eigen onverstand, aanslagen en voornemens zal hij tenonder gaan.

20) met zijn voeten

Anders, door zijn voeten; dat is, door zijn eigen beleid zal hij geraken in het gevaar, hetwelk hem door Gods rechtvaardig oordeel zal toebereid wezen.

21) het wargaren

Dat is, hij zal geduriglijk in duizend gevaren wezen.

22) zal [hem]

Anders, hij zal met de verzenen den strik vatten; dat is, door zijn eigen onvoorzichtigheid zal hij zelf zijn voet in den strik steken en verwarren.

23) struikrover

Zie boven, Job 5:5.

Job 5.5
24) verborgen,

Dat is, door Gods heimelijk en rechtvaardig oordeel bereid, om daarin gevangen te worden en te vergaan.

25) zijn val

Men meent, dat het woord betekent een instrument, hetwelk op den weg gesteld werd, om daarmede vogelen te vangen.

26) De beroeringen

Te weten, der conscientie en andere uitwendige, die God pleegt te gebruiken om de goddelozen te pijnigen.

27) verstrooien

Dat is, hem brengen op de benen, hem jagende herwaarts en derwaarts door vele gedachten, die hem van binnen het hart doorsteken zullen. Zie Jes. 57:20,21.

Isa 57.20,21
28) macht

Versta, al hetgeen, waardoor hij enig aanzien en vermogen onder de mensen heeft.

29) hongerig

Dat is, zeer zwak worden, verkranken en afgaan. Hongerigen worden genaamd die in enig gebrek, ellende, of onvermogen zijn. Vergelijk 1 Sam. 2:5; Ps. 107:9,36; Jes. 32:6; Luk. 1:53.

1Sa 2.5 Ps 107.9,36 Isa 32.6 Lu 1.53

30) aan zijn zijde.

Dat is, omtrent en nabij hem.

31) eerstgeborene

Dat is, een geweldige en schrikkelijke dood; want gelijk de eerstgeborene de overste was zijner broeders, en de meeste macht onder die had, alzo wordt de eerstgeborene des doods gezegd, die in geweld en vreeslijkheid andere doden tebovengaat. Alzo worden van Jesaja genaamd de eerstegeborene der armen die de armste waren, Jes. 14:30, of de duivel, die de macht des doods heeft; Hebr. 2:14.

Isa 14.30 Heb 2.14

32) de grendelen

Versta, de benen, waarmede de huid vastgemaakt en het gehele lichaam ondersteund wordt. Anders, lidmaten, of de takken; dat is, de zenuwen en aderen, welke als takken door het gehele lichaam uitgespreid zijn. Het Hebreeuwse woord heeft verscheidene betekenissen.

33) vertrouwen

Dat is, al hetgeen waarop hij zich verlaat. Alzo wordt het woord vertrouwen genomen, boven, Job 8:14; onder, Job 31:24; Spreuk. 25:19.

Job 8.14 31.24 Pr 25.19

34) uitgerukt

Vergelijk boven, Job 8:13,14,15.

Job 8.13,14,15

35) zulks

Of, gij zult hem doen treden, enz. als ene aanspraak tot God.

36) den koning

Zo wordt genaamd de dood, omdat hij de goddelozen ten hoogste verschrikt. Of, versta, de allermeeste en gruwelijkste verschrikking, gelijk in Job 18:13 door den eerstgeborene des doods te verstaan is een zeer schrikkelijke dood. Ook kan men hierbij verstaan den duivel, wiens regering vrees en slavernij medebrengt; Hebr. 2:15.

Job 18.13 Heb 2.15
37) Zij zal wonen

Te weten, de verschrikking, of elk ene der verschrikkingen.

38) daar zij

Hebreeuws, zonder zijne te zijn; dat is, daar zij hem niet toebehoort, te weten, omdat zij niet gemaakt is met zijn eigen middelen, maar met het goed, dat hij anderen ontnomen had.

39) zwavel

Dit schijnt een dreigement te zijn van dorheid en onvruchtbaarheid van het land; Deut. 29:23; Jes. 34:9. Het kan ook zien op de straf, die over Sodom en Gomorra gevallen was, Gen. 19:24, en om Job te meer te bezwaren, schijnt hij te wijzen op hetgeen zijn volk en schapen wedervaren was, verslonden zijnde met vuur uit den hemel; boven, Job 1:16.

De 29.23 Isa 34.9 Ge 19.24 Job 1.16
40) Van onder

Dat is, hij zal ten enenmaal vergaan, gelijk een boom, wiens wortel verdort en wiens takken afgehouwen worden.

41) tak

Het Hebreeuwse woord is ook alzo genomen, boven, Job 14:9; onder, Job 29:19, en Jes. 27:10.

Job 14.9 29.19 Isa 27.10
42) op de straten.

Hebreeuws, op het aangezicht der straat; dat is, onder de mensen in het openbaar en in de algemene vergaderingen zal hij niet voor eerlijk en vroom vermaard worden.

43) Men zal

Hebreeuws, zij zullen hem verdrijven; dat is, hij zal verdreven worden, of men zal hem verdrijven. Zie boven, Job 4:19.

Job 4.19

44) licht

Te weten, van dit leven, of uit alle waardigheid, voorspoed, rijkdom en welstand. Zie boven, Job 18:5.

Job 18.5

45) duisternis,

Te weten, des doods en der hel, gelijk de volgende woorden schijnen mede te brengen. Zie een gelijk exempel in den rijken vrek, Luk. 16:23. Anders kan het woord duisternis hier genomen zijn voor tegenspoed en ellende. Zie Gen. 15:12.

Lu 16.23 Ge 15.12
46) neef hebben

Of, kindskind.

47) zijn dag

Dat is, den dag zijns ondergangs van God gesteld om zijn rechtvaardig oordeel tegen hem uit te voeren. Alzo Ezech. 21:25; en alzo is door een menselijken dag te verstaan een menselijk oordeel, 1 Cor. 4:3. Vergelijk boven, Job 15:32, en de aantekening.

Eze 21.25 1Co 4.3 Job 15.32

48) nakomelingen

Dat is, die na hem leven zullen.

49) de ouden

Of, voorgaande; dat is, die voor de nakomelingen geweest waren, en leefden niet alleen als hij nog in zijn weelde was, maar ook daarna, als hij een schrikkelijk einde nam.

50) met schrik

Het Hebreeuwse woord betekent zulk een schrik, waardoor een mens de haren te berge staan. Alzo Ezech. 27:35, en Ezech. 32:10. De zin is uitgedrukt boven, Job 4:15.

Eze 27.35 32.10 Job 4.15
51) de plaats

Dat is, staat en conditie. Vergelijk boven, de aantekening Job 8:18.

Job 8.18

52) die God

Dat is, naar God niet vraagt om van zijn wezen, wil en werken een rechte wetenschap te hebben, ten einde dat hij hem behage en diene. Vergelijk Exod. 5:2; Richt. 2:10; Ps. 78:6; 2 Thess. 1:8.

Ex 5.2 Jud 2.10 Ps 78.6 2Th 1.8
Copyright information for DutKant